Aanvankelijk waren de geallieerden van plan gelijktijdig in Normandië en de Provence te landen. Maar zelfs de massale geallieerde oorlogsmachine kon niet twee grootschalige Europese amfibische invasies tegelijk bedienen. Daarom werd Operatie Dragoon uitgesteld. De gevechten in Normandië duurden langer dan verwacht en het besef groeide dat de havens in Noord-Frankrijk niet alle benodigde voorraden konden aanvoeren. Daarom bliezen de geallieerden het plan voor de Provence nieuw leven in. De troepen die werden geselecteerd voor de operatie waren de Amerikaanse 6e Legergroep en het Franse Armée B, later het 1e Leger, onder bevel van generaal Jean de Lattre de Tassigny. Ze werden ondersteund door enkele vliegdekschepen, talloze vliegtuigen en een grote marinevloot. De geallieerden moesten het opnemen tegen het Duitse 19e Leger, dat voornamelijk uit derde-klaseenheden bestond. De meeste elite-eenheden waren overgebracht naar Normandië om de groeiende geallieerde druk aldaar te weerstaan. Ook de verdedigingswerken waren lang niet zo sterk als de Atlantikwall in Noord-Frankrijk. De geallieerde troepen landden in de ochtend van 15 augustus en liepen al snel de Duitse verdediging onder de voet, geholpen door het Franse verzet. Toch slaagden de Duitsers erin de Amerikaanse opmars te vertragen door zich al vechtend terug te trekken in het Rhônedal. Ondertussen bevrijdden Franse eenheden Marseille en Toulon en veroverden zo twee grote havens, die een belangrijke rol speelden in de bevoorrading van het westfront. Halverwege september ontmoetten geallieerde troepen uit Zuid-Frankrijk en oprukkende geallieerde troepen vanuit Normandië elkaar voor het eerst. Vier weken strijd kostte ongeveer 25.000 geallieerde levens. Het Duitse leger verloor ongeveer 150.000 man, waarvan de meesten gevangenen.