Victor Ullmann studeerde in Wenen, maar toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde hij zich vrijwillig aan voor het leger. Ondanks zijn grote pianotalent was Ullmann niet van plan een muzikale carrière op te bouwen.
Na de oorlog keerde hij terug naar het inmiddels onafhankelijke Tsjecho-Slowakije. Hij vestigde zich in Praag, waar hij dirigent werd bij het Nieuwe Duitse Theater (nu de Staatsopera van Praag). In die tijd begon hij ook te componeren en zijn werken werden op verschillende festivals in Europa gespeeld. Hij werkte in Zwitserland en Duitsland, waaruit hij vluchtte toen de nazi's er de macht grepen.
Na zijn terugkeer naar Praag werkte hij bij de Tsjecho-Slowaakse radio als recensent en muziekcriticus. Hij gaf ook lezingen en cursussen. In zijn werk uit de jaren 1920 is de invloed van Schönberg, bij wie hij in die tijd studeerde, duidelijk te horen. Later in zijn carrière toonden werken als zijn Kamersymfonie, op. 9, Song of George, op. 15 en Pianosonate nr. 1 een duidelijke ontwikkeling als componist en onafhankelijkheid van zijn mentor. Na verloop van tijd creëerde Ullmann zijn eigen unieke muzikale stijl. In 1942 werd hij gearresteerd en naar het concentratiekamp Terezin gestuurd.
Hij was toen de auteur van 3 sonates en 41 andere werken, zoals opera's en pianoconcerten. De meeste van deze werken gingen verloren, maar dertien prenten die de componist privé publiceerde en die bewaard bleven in de collecties van zijn vrienden, zijn tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. In het kamp had Ullmann nog steeds contact met muziek. Hij organiseerde concerten en schreef zelfs kritieken op muzikale gebeurtenissen. In het kamp componeerde hij 20 werken, waaronder de opera "Emperor of Atlantis". De meeste zijn bewaard gebleven.
Op 14 oktober 1944 werd hij naar Auschwitz-Birkenau gestuurd, waar hij een paar dagen later in de gaskamer stierf.