In de zomer van 1940 toonden jonge Luxemburgers openlijk hun verzet tegen het Duitse beleid. De eersten die tot georganiseerd verzet besloten, waren de Luxemburgse padvinders.
Onder studenten van verschillende middelbare scholen werden groepen gevormd die besloten zich te verzetten tegen de Duitse bezetting:
Eind 1940 en begin 1941 werden ook andere lokale bewegingen actief. Deze kwamen met elkaar in contact en besloten samen te werken en hun krachten te bundelen door samen te smelten tot grotere groepen.
Eind 1941 waren er drie grotere groepen actief: LVL, LPL (twee groepen in Luxemburg, één in Brussel) en LRL. De Pi-mannen besloten zich om veiligheidsredenen niet bij de andere groepen aan te sluiten. De enige politieke partij die haar activiteiten als Verzet voortzette was de ondergrondse communistische partij.
Sommige groepen werden door de Gestapo ontmanteld en talrijke verzetsstrijders werden naar concentratiekampen gestuurd. In februari 1944 werden 23 verzetsstrijders doodgeschoten in de buurt van het concentratiekamp Hinzert.
In maart 1944 verenigden de overlevende verzetsgroepen zich in één nationale beweging: De Unie van Luxemburgse Verzetsbewegingen, die na de bevrijding de macht probeerde te grijpen.
Het Luxemburgse verzet was grotendeels ongewapend. Tot de zomer van 1942 organiseerden ze vooral tegenpropaganda om het patriottisme van de bevolking te versterken. In oktober 1941 overtuigden ze een grote meerderheid om een volkstellingsformule in te vullen met 'Luxemburg' voor taal, ras en nationaliteit. Terwijl de Duitse bezetters hen hadden gevraagd 'Duits' te schrijven. De volkstelling werd geannuleerd.
Toen de dienstplicht werd ingevoerd, moedigden verzetsgroepen mensen aan om te gaan staken. 21 mannen werden willekeurig gearresteerd, ter dood veroordeeld en doodgeschoten.
Het verzet drukte en verspreidde flyers en kranten en produceerde ook foto's met groothertogin Charlotte. Ze verzamelden explosieven en wapens voor zelfverdediging. Dit waren de belangrijkste activiteiten voordat ze netwerken begonnen op te zetten om jonge mensen te helpen het land te verlaten om niet in het Duitse leger te hoeven dienen. Ze hielpen Franse krijgsgevangenen en geallieerde vliegtuigbemanningen hun weg terug te vinden via ontsnappingsroutes. Ongeveer 2.000 jongeren doken onder in Luxemburg en moesten gevoed worden.
Steeds meer mensen verzamelden economische en militaire informatie die naar de geallieerde geheime diensten in Londen werd gestuurd. De informatie die jonge Luxemburgers verzamelden op de site van Peenemünde leidde ertoe dat de geallieerden de faciliteit uiteindelijk bombardeerden in 1943.