Vanaf juni 1940 begonnen de Duitsers met het bouwen van verdedigingswerken langs de kust tussen Calais en Boulogne. Echter vanaf december 1941 gingen ze over op een exclusief defensieve strategie, aangezien ze het gevaar vanuit het westen al voelden aankomen. De bouw van de Atlantikwall begon in maart 1942 rondom de grote havens en in de Franse regio Nord-Pas-De-Calais. Er werden havens voor onderzeeërs, geschutsbatterijen, bunkers en radarstations gebouwd. Maarschalk Von Rundstedt, de bevelhebber van de Duitse landmacht, moest een kustlijn van 5.000 kilometer verdedigen. Het doel was om 15.000 betonnen versterkingen te bouwen, waarvan 10.000 tussen de Schelde en de Loire. Aan het einde van het jaar 1943 was dit doel nog lang niet bereikt en waren slecht 8.000 vestingwerken af.
In januari 1944 kreeg Rommel de opdracht om de Atlantikwall langs de Franse kust te inspecteren en al snel ontdekte hij tal van systeemfouten. Hij liet in minder dan 4 maanden tijd 4.000 nieuwe versterkingen bouwen en 500.000 obstakels op de stranden plaatsen. De werkzaamheden werden door de Todt-organisatie uitgevoerd, maar de kwaliteit was wisselend. De havens voor de onderzeeër waren het best beveiligd. Vóór juni 1944 waren er 2.000 gebouwen, 200.000 obstakels en 2 miljoen mijnen langs de kusten van Normandië en verder landinwaarts geïnstalleerd. Op de avond van D-Day waren er 23 geschutswerken klaar voor gebruik, hoewel sommigen nog niet geheel af waren. Vooral het geschut van Saint Marcouf, La Pointe du Hoc, Longues-sur-mer en Merville vormden geduchte obstakels voor de geallieerde troepen.