Vier jaar na de verpletterende nederlaag van Frankrijk, België en Nederland in de lente van 1940, begonnen de westerse geallieerden met operatie Overlord. Het doel was een bruggenhoofd te vestigen in West-Europa om van daaruit nazi-Duitsland te verslaan, met de hulp van het Sovjet leger aan het Oostfront. Normandië werd gekozen vanwege de nabijheid van de Britse kust. De geallieerde luchtmacht kon zo de landingstroepen effectief ondersteunen bij het begin van de aanval (operatie Neptune).
Bovenal was de Duitse verdediging langs dit deel van de kust minder sterk dan verderop in het noorden. Het Duitse opperbevel verwachtte de geallieerde landingen daar waar het Kanaal het nauwst is. Een vloot van meer dan 6.900 schepen was nodig om de aanvalstroepen van meer dan 156.000 man op vijf stranden te zetten. De landingsstranden kregen van west naar oost, de codenamen Utah en Omaha (V.S.), Gold (Brits), Juno (Canadees) en Sword (Brits). Ongeveer 24.000 man luchtlandingstroepen werden ingezet om strategische punten in te nemen en zo te voorkomen dat de Duitsers konden aanvallen op de flanken van de troepen die op de kust aan land kwamen. Ondanks het slechte weer en de felle Duitse tegenstand waren de operaties succesvol. Op de avond van 6 juni 1944 hadden de geallieerden op alle vijf de stranden vaste voet aan de grond. De Duitse verdediging wist niet hoe ze moest reageren.
D-Day was vooral een Brits-Amerikaanse inspanning. Britse, Amerikaanse en Canadese troepen vormden de hoofdmoot, maar in totaal deden er zowel in de lucht, op zee, als op land 17 geallieerde landen mee. De landingen van 6 juni 1944 maakten geschiedenis onder de legendarische naam D-Day.