Op 22 juni 1944, twee weken na de landing van de geallieerden in Normandië, begon het Sovjetleger aan de laatste campagne tegen de Duitse Wehrmacht in het oosten. Op 16 oktober staken Sovjettroepen de Duitse grens over. Stalin wilde dat de Sovjettroepen koste wat kost eerder in Berlijn zouden aankomen dan de Amerikanen. Dat was niet alleen een kwestie van prestige, maar ook een poging om de Duitse nucleaire onderzoeksfaciliteiten in handen te krijgen.
De Amerikaanse president Franklin Roosevelt was daarentegen helemaal niet geïnteresseerd in het veroveren van Berlijn. Hij wilde de Sovjet-Unie als bondgenoot in de oorlog tegen Japan en als een betrouwbare partner voor de wederopbouw na de oorlog. Op 16 april begon het Sovjetleger aan het laatste offensief richting Berlijn. Ze probeerden de stad te omsingelen, maar de gewenste snelle doorbraak bleef uit. Het doorbreken van de laatste grote Duitse verdedigingslinie bij Seelow op 70 km van Berlijn, kostte veel tijd en mensenlevens.
Op 21 april bereikten de eerste Sovjeteenheden eindelijk Berlijn. In huis-aan-huis gevechten werden de Sovjetsoldaten geconfronteerd met wanhopige, maar felle Duitse weerstand. Britse en Amerikaanse luchtaanvallen ondersteunden het Sovjetoffensief op de grond. Uiteindelijk waren de Duitsers niet in staat de stad te houden, en op 2 mei gaf het Berlijnse garnizoen zich over aan het Sovjetleger. Het aantal slachtoffers in de Slag om Berlijn was enorm.
De Sovjets verloren meer dan 80.000 man, terwijl de Duitse militaire verliezen worden geschat op bijna 100.000 gesneuvelden. Het aantal burgerslachtoffers is niet bekend.